Heibel in de polder is het nieuwste boek van biologe Roelke Posthumus. Met een koel hoofd analyseert ze de dwaalsporen waarop natuurvrienden in Nederland zichzelf hebben gezet.
De foto op de cover van Heibel in de polder is veelzeggend. Een trein dendert door de Oostvaardersplassen, gadegeslagen door een kudde runderen. Natuur in Nederland is niet veel meer dan een stukje bos ter grootte van een krant, dichtte J.C Bloem in de vorige eeuw al. Het is er sindsdien niet veel beter op geworden.
Als Roelke Posthumus, na een verblijf van jaren in de eeuwig zingende Noorse bossen, terugkeert naar Nederland bekijkt ze de natuur hier met andere ogen. Het begint eigenlijk op het moment dat ze in de trein zit en er ineens oponthoud onstaat, midden op de vlakte. Wat blijkt? Er zit een zwaan op het spoor. Lamme vleugel, niet te verjagen. Toestand, vertraging, dierenambulance. Posthumus vangt in het geroezemoes dat onstaat in de trein op dat dieren op dit tracé geregeld voor oponthoud zorgen. Immers: de wildernis van de Oostvaardersplassen is vlakbij. Het stikt hier van de ganzen, bijvoorbeeld.
Posthumus is meteen geïnteresseerd en duikt in de onstaansgeschiedenis van de Oostvaardersplassen. Vervolgens ontvouwt zich een soms verbijsterend relaas over ideologisch gedreven en biologisch geschoolde maakbaarheidsdenkers die menen dat de wildernis zoals Nederland die ooit had, terug te halen is. Daarbij gedwarsboomd door allerlei andersdenkenden (boeren, maar ook collega-biologen, die vaak uitsluitend oog hebben voor hun eigen deelbelangetje). Een ding is duidelijk: onder natuurvrienden heerst een verzuiling die nog lang niet achter de rug is.
Posthumus zet daar haar eigen nuchtere visie tegenover. Ze oordeelt nauwelijks (op het eind een beetje), maar beschrijft gewoon wat er is gebeurd en voedt de lezer met kennis over hoe de natuur werkt. Grote lijn: de natuur redt zich aardig en heeft geen mensenhand nodig. Hilarisch is de passage waarin ze beschrijft hoe de nieuwe natuur bij de Oostvaardersplassen overwoekerd dreigde te worden door riet- en brandnetelvelden. Niet echt sexy. De reeën die zich al snel aandienden konden deze velden niet kort houden. Dus besloot de geestelijk vader van de Oostvaardersplassen, Frans Vera, grote grazers uit te zetten. Inheemse runderen en paarden moesten helpen bij het beheer van de Oostvaardersplassen. Het liefst had hij ook nog elanden uitgezet, maar dat bleek een brug te ver. ‘Het leek wel een boerenweiland, zeiden sommige critici oneerbiedig als de voorvechters vande nieuwe wildernis het niet hoorden’.
Jammer dat ze geen vlier lusten, deze grote grazers, want nu dreigde er een enorm vlierbos te ontstaan. Er werden daarom ook nog herten toegevoegd aan de nieuwe wildernis. Anyway, de grazers deden waarvoor ze waren ingehuurd en vraten alles kaal. Gevolg: bijzondere vogels als koekoek, houtsnip en nachtegaal verdwenen. Daar sta je dan als natuurvriend.
In de tussentijd vermenigvuldigden de grote grazers (bij afwezigheid van een wolf of andere predator) zich naar hartelust. Opnieuw ontstond er een dilemma dat het maakbaarheidsdenken tot op de dag van vandaag tart en dat momenteel de Nederlandse maatschappij verscheurt: bijvoeren of afschieten? De ene helft van Nederland vindt bijvoeren een goede optie, de andere helft lijkt een genadeschot voor de stervende dieren de meest humane oplossing. De arme wildernisdenkers trekken twee keer aan het kortste eind: hen stuiten beide opties stuiten nogal tegen de borst. Moraal van het verhaal: ingrijpen in de natuur is een heikel avontuur.
Met vaardige hand voert Posthumus ons door de problematiek. Ze vertelt over de ecologische hoofdstructuur die maar half van de grond kwam (en die mogelijk een oplossing had kunnen zijn voor de verhongerende grazers), ze belicht de recente en wat vroegere geschiedenis en vraagt zich af wat in Nederland eigenlijk voor natuur kan doorgaan. De Wadden? Het in eeuwen gevormde boerencultuurlandschap? Of de prehistorische vlakte compleet met grote grazers zoals de Oostvaarderplassen?
Posthumus schrijft met respect over het gehannes van de natuurvrienden. Op het eind neemt ze wel stelling in de kwestie rond de Oostvaardersplassen waar de dieren in de winter bij bosjes omkomen van de honger en kou: ‘Honger en kou als enige selectiedruk bij grote grazers komt bij mijn weten nergens in de natuur voor. Lang voordat een dier er in mensenogen zielig bijloopt heeft een predator in de gaten dat hij hier met een relatief gemakkelijk hapje van doen heeft. (…) Heel Nederland kon door proefveld Oostvaardersplassen leren dat de natuur zich wonderwel herstelt als je haar met rust laat, maar ook dat menselijke bemoeizucht een plaag kan worden voor planten en dieren. Het is hoogste tijd om het experiment af te sluiten zodat de natuur de draad weer kan oppakken’.
Dit boek doet denken aan het beste werk van Frank Westerman die er ook in slaagt om actuele en historische onderwerpen op een persoonlijke manier te benaderen. Een mustread voor iedereen die wil begrijpen hoe er in Nederland wordt gedacht over natuur.
Nieuwsgierig naar dit boek of andere boeken van Roelke Posthumus? Vandaag bestellen via de links in dit verhaal, morgen lekker lezen.